Meer dan 55.000 vacatures staan er momenteel open bij de VDAB. Dat is een record en de economie herleeft nog maar pas. Ook in uw bedrijf krijgt u wellicht bepaalde knelpuntfuncties niet ingevuld. Zelf meer opleiding op de werkvloer organiseren, is vaak de enige weg om personeel met de juiste competenties te vinden. Daarom pakt de VDAB uit met het WIP (Werkgelegenheids- en Investeringsplan Vlaanderen). Iets voor u?

Het Werkgelegenheids- en Investeringsplan van de Vlaamse regering, kortweg het WIP, geeft de VDAB voor 2010 en 2011 extra middelen om in extra opleidingscapaciteit te voorzien in samenwerking met de bedrijven. Samen opleiden zou meer garanties moeten bieden op een kwalitatieve invulling van (knelpunt)vacatures.

Het bedrijf (de klant-gebruiker) levert de infrastructuur en/of de lesgever, nodig voor de opleiding.

De VDAB vergoedt de gemaakte kosten, organiseert de opleiding, zorgt voor gemotiveerde cursisten, levert het opleidingsprogramma en biedt de nodige ondersteuning.

In deze win/win-samenwerking worden cursisten automatisch mee opgenomen in een bedrijfscultuur waar veel aandacht is voor werkritme, veilig en nauwkeurig werken en andere competenties.

Wat wint het bedrijf erbij?

Als bedrijf bepaalt u mee de inhoud van de aangeboden opleiding. U kunt achteraf altijd cursisten die graag bij u willen werken in dienst nemen. Verplicht bent u daartoe evenwel niet.

De werknemer die het bedrijf als lesgever inzet kan didactische ondersteuning krijgen van de VDAB. Indien nodig leert de dienst hem hoe zijn know-how duidelijk naar anderen over te dragen en, waar mogelijk, kan een beroep op het cursusmateriaal van de VDAB worden gedaan.

Zowel de kost van de lesgever als de infrastructuur die u in deze opleiding steekt, komt voor integrale vergoeding door de VDAB in aanmerking.

De VDAB verzekert de cursisten tegen ongevallen, maar het bedrijf verwittigt wel zijn verzekeraar dat er cursisten aanwezig zijn. De burgerlijke aansprakelijkheid ligt immers altijd bij de lesgever.

Concreet verloop samenwerking

Het bedrijf tekent een samenwerkingsovereenkomst met de VDAB. Hierin staat de duur van de opleiding omschreven. Meestal wordt een opleiding in modules aangeboden.

De cursisten (minimum drie à vijf of, indien mogelijk, een tiental tegelijk, afhankelijk van de bedrijfsgrootte) worden dan deels door de VDAB, deels door het bedrijf opgeleid.

Doorgaans duurt zo’n opleidingsmodule hooguit een zestal weken. Ook langere trajecten zijn mogelijk. Maar dat is sterk afhankelijk van het vooropgestelde leerprogramma.

De VDAB neemt het aanleren van de beroepsspecifieke basisvaardigheden voor zijn rekening. Het bedrijf zorgt dan voor de verdere technische uitdieping, gericht op hedendaagse en nieuwe technieken.

Enkele voorbeelden?

Cursisten hebben in de VDAB-opleiding “installateur sanitair” allerlei buizen leren snijden, monteren, lijmen en buigen.

Om deze basisvaardigheden verder uit te diepen kan een opleiding op de werkvloer er in bestaan dat een werknemer van het bedrijf deze cursisten leert sanitaire toestellen te plaatsen en aan te sluiten.

Of in een VDAB-opleiding “onderhoudsmechanica” leren cursisten de basis van het vijlen en snijden van metalen, montage en demontagetechnieken, aandrijvingen, … Vervolgens leren ze daarna in een opleiding op de werkvloer hoe ze heftrucks kunnen onderhouden.

Werkplekleren

Ook verschillende bedrijven onderling kunnen met de VDAB samen werken voor eenzelfde opleiding rond een knelpuntberoep.

Via werkplekleren kunnen zij aan een groep cursisten tegelijk maar op verschillende plaatsen opleidingstrajecten aanbieden. Iedere cursist wordt door een mentor nauwlettend begeleid.

Niet alle opleidingen komen in aanmerking

Enkel de opleidingen gericht op knelpuntberoepen, waarvoor lange wachtlijsten bestaan, of die competenties bijbrengen voor een nieuw “groen” beroep komen in aanmerking.

Een lijst van de meest gevraagde opleidingen staat op de website van de VDAB (http://vdab.be/opleidingen/injebedrijf.shtml).